VETNOOD, verbouw van koolzaad en bijenteelt.
Geplaatst: do 14 apr 2005, 12:09
Gelezen in "Bijenteelt" Juli 1918;
"Vetnood, Verbouw van Koolzaad en Bijenteelt".
Hans
Vierpolders, 30 Juli 1918.
M. VRIJ. Hoofd eener school te Amsterdam.
Het is zoover gekomen, dat de plantaardige vetten voor een groot gedeelte vet en boter zullen moeten vervangen.
Onze hoop voor het jaar 1919 is daarbij gevestigd op de productie van koolzaad. De Regeering kan rekenen op de medewerking van den landbouwer, nu eene premie gegeven wordt voor den verbouw van koolzaad op gescheurde weilanden, mits die in 1914 als weiland in gebruik waren.
De Regeeringsagenten beijveren zich om veel contracten af te sluiten voor het scheuren van weiland, de boeren ontvangen gaarne de premie van f450 per H.A. gescheurd weiland. De zomer van 1919 zal ons als in lang vervlogen jaren veel goudgele koolzaadvelden vertoonen op de kleigronden van het eiland Voorne.
Wordt nu wel voldoende gedacht én door de Regeering én door de boeren aan die machtige factor bij de productie van koolzaad, de bijenteelt, die zoozeer den opbrengst van een koolzaadveld kan verhoogen?
Weten de jongere boeren, dat een 30-tal jaren terug de Brabantsche imkers met hunne korven in het voorjaar naar de bloeiende koolzaadvelden van Voorne kwamen om hunne bijen te laten vetweiden op de honinggevende bloempjes, die meer zaad kunnen geven naarmate zij bezocht worden door de insecten, in dezen speciaal de honingbijen? Den tijd van onverstand bij sommige boeren van vroeger zijn we te boven, toen geloofd werd, dat die ijverige bijtjes schade toebrachten aan de bloempjes van het koolzaad.
De economische vooruitgang op ons eiland mag voor een groot gedeelte toegeschreven worden aan het onderwijs.
De bekende landbouwleeraar en hoofd der school te Rockanje, de heer Kolpa, was Maandagmiddag met een landbouwcursus (van leergierige meisjes nog wel) op excursie in den groententuin met annex fruit- en bijenteelt van den heer Pleun Schuddebeurs te Vierpolders. Ruim twee uur werd aandachtig geluisterd naar de uitleggingen van het wonderbare bijenleven door den heer Schuddebeurs, alles betreffende de moderne bijenteelt werd met eigen oogen aanschouwd. Is dit geen voorteeken van verderen economischen vooruitgang.
De boeren der kersenboomgaarden uit Gelderland en Zuid-Limburg zijn er al sinds jaren achter, inplaats van afkeer te toonen van die stekende bijen, loven zij in het voorjaar een premie uit aan die ijmkers, welke hun bijenvolken in hun bloeiende boomgaarden willen plaatsen.
Zijn wij klaar om in het volgend voorjaar, wanneer de koolzaadvelden in bloei zullen gaan de ijmkers gastvrij te ontvangen? Of zullen we ondervinden dat de ijmkers niet zoover komen, nu op meerdere plaatsen in ons land goede honingweiden te vinden zullen zijn? Zijn er dan al voldoende bijenvolken op onze eilanden? De leden van de afdeeling Brielle en omstreken der vereeniging ter bevordering van bijenteelt in Nederland zijn al lang doordrongen van poëzie en het nut van het ijmkeren als nevenbedrijf, vooral nu de Regeering zulke flinke maximumprijzen voor den honing heeft gesteld, maar is dat voldoende? Weet men wel, dat de gegevens van dezen zomer nu al uitwijzen, dat de gemiddelde opbrengst van een bijenvolk in moderne kast in deze omgeving ruim f 70 bedraagt.
Doen de regeeringen van onze gemeenten haar plicht door voor te gaan, datgene aan te moedigen dat tot meerderen algemeenen welstand kan voeren, de bevordering der bijenteelt ? Welk een ontzettend groot belang is er mede gemoeid, wanneer in het volgend voorjaar millioenen bijen inplaats van duizenden de koolzaadvelden bevliegen. Kunnen de gemeentebesturen niet een premie uitloven, al was 't maar f 0.25 per bijenvolk, dat, het volgend jaar de koolzaadvelden komt bevliegen! Veel uitgave zal dat niet vorderen van een gemeentebestuur, maar de invloed op de bevordering der bijenteelt zal daarmede groot zijn!
"Vetnood, Verbouw van Koolzaad en Bijenteelt".
Hans
Vierpolders, 30 Juli 1918.
M. VRIJ. Hoofd eener school te Amsterdam.
Het is zoover gekomen, dat de plantaardige vetten voor een groot gedeelte vet en boter zullen moeten vervangen.
Onze hoop voor het jaar 1919 is daarbij gevestigd op de productie van koolzaad. De Regeering kan rekenen op de medewerking van den landbouwer, nu eene premie gegeven wordt voor den verbouw van koolzaad op gescheurde weilanden, mits die in 1914 als weiland in gebruik waren.
De Regeeringsagenten beijveren zich om veel contracten af te sluiten voor het scheuren van weiland, de boeren ontvangen gaarne de premie van f450 per H.A. gescheurd weiland. De zomer van 1919 zal ons als in lang vervlogen jaren veel goudgele koolzaadvelden vertoonen op de kleigronden van het eiland Voorne.
Wordt nu wel voldoende gedacht én door de Regeering én door de boeren aan die machtige factor bij de productie van koolzaad, de bijenteelt, die zoozeer den opbrengst van een koolzaadveld kan verhoogen?
Weten de jongere boeren, dat een 30-tal jaren terug de Brabantsche imkers met hunne korven in het voorjaar naar de bloeiende koolzaadvelden van Voorne kwamen om hunne bijen te laten vetweiden op de honinggevende bloempjes, die meer zaad kunnen geven naarmate zij bezocht worden door de insecten, in dezen speciaal de honingbijen? Den tijd van onverstand bij sommige boeren van vroeger zijn we te boven, toen geloofd werd, dat die ijverige bijtjes schade toebrachten aan de bloempjes van het koolzaad.
De economische vooruitgang op ons eiland mag voor een groot gedeelte toegeschreven worden aan het onderwijs.
De bekende landbouwleeraar en hoofd der school te Rockanje, de heer Kolpa, was Maandagmiddag met een landbouwcursus (van leergierige meisjes nog wel) op excursie in den groententuin met annex fruit- en bijenteelt van den heer Pleun Schuddebeurs te Vierpolders. Ruim twee uur werd aandachtig geluisterd naar de uitleggingen van het wonderbare bijenleven door den heer Schuddebeurs, alles betreffende de moderne bijenteelt werd met eigen oogen aanschouwd. Is dit geen voorteeken van verderen economischen vooruitgang.
De boeren der kersenboomgaarden uit Gelderland en Zuid-Limburg zijn er al sinds jaren achter, inplaats van afkeer te toonen van die stekende bijen, loven zij in het voorjaar een premie uit aan die ijmkers, welke hun bijenvolken in hun bloeiende boomgaarden willen plaatsen.
Zijn wij klaar om in het volgend voorjaar, wanneer de koolzaadvelden in bloei zullen gaan de ijmkers gastvrij te ontvangen? Of zullen we ondervinden dat de ijmkers niet zoover komen, nu op meerdere plaatsen in ons land goede honingweiden te vinden zullen zijn? Zijn er dan al voldoende bijenvolken op onze eilanden? De leden van de afdeeling Brielle en omstreken der vereeniging ter bevordering van bijenteelt in Nederland zijn al lang doordrongen van poëzie en het nut van het ijmkeren als nevenbedrijf, vooral nu de Regeering zulke flinke maximumprijzen voor den honing heeft gesteld, maar is dat voldoende? Weet men wel, dat de gegevens van dezen zomer nu al uitwijzen, dat de gemiddelde opbrengst van een bijenvolk in moderne kast in deze omgeving ruim f 70 bedraagt.
Doen de regeeringen van onze gemeenten haar plicht door voor te gaan, datgene aan te moedigen dat tot meerderen algemeenen welstand kan voeren, de bevordering der bijenteelt ? Welk een ontzettend groot belang is er mede gemoeid, wanneer in het volgend voorjaar millioenen bijen inplaats van duizenden de koolzaadvelden bevliegen. Kunnen de gemeentebesturen niet een premie uitloven, al was 't maar f 0.25 per bijenvolk, dat, het volgend jaar de koolzaadvelden komt bevliegen! Veel uitgave zal dat niet vorderen van een gemeentebestuur, maar de invloed op de bevordering der bijenteelt zal daarmede groot zijn!