Re: Testen op varroaresistentie ! Hoe doe je dat ?
Geplaatst: wo 04 sep 2013, 17:47
Beste mensen,
Sinds 2008 ben ik actief betrokken bij de Stichting De Duurzame Bij en werk ik met Primorsky-volken, maar daarnaast heb ik Carnica's bevrucht op Norderney en volken met standbevruchte koninginnen. De bevruchting van mijn koninginnen gebeurt echter voornamelijk op Neeltje Jans. Dit jaar heb ik test gegevens van 50 volken uitgevoerd door 3 imkers op 5 verschillende standen. Wij tellen de mijten die gevallen zijn op de varroa-bodem en doen dit continue.
Op dit moment testen we de nateelt van 3 Primorsky moeren en de nateelt van een moer van Paul Jungels die op Marken bevrucht is geweest. De darren die dit jaar op Neeltje Jans hebben gestaan zijn afkomstig van de beste Primorsky moer getest in 2011.
De groei benader ik met een exponentiele functie en de groeifactor is de b in de volgende vergelijking y=e^(a+bx) (Bedoeld is e tot de macht a+bx)
Door een transformatie middels het nemen van de natuurlijke logarithme, krijg je de vergelijking van een rechte lijn: Ln(y)=a+bx .
Vervolgens bereken je met de kleinste kwadraten methode de a en de b uit de waarden ln(y).
Ik geef hier een voorbeeld van de PJ147.
dagen gemiddelde val r2 groei (=b)
75 7,76 0,976091642 0,069867816
De r2 is hier de mate waarin de punten op de rechte lijn liggen. Ik neem als voorwaarde dat het exponentiele model juist is, dat de r2 boven de 0,95 moet liggen.
(Het lukt mij niet hier een plaatje van de grafiek te tonen.)
Wat ik nu zie in mijn berekening, is dat dezelfde groei voorkomt bij een hoge en een lage gemiddelde val. Bovendien zie ik bij een volk, als de groei in het voorjaar laag is dat dit ook in het najaar zo is en dat dit beeld ook vorig jaar zo was. Dus kennelijk is de groei in de mijtenval iets wat bij het volk hoort.
Nu ik de nateelt aan het testen ben zie ik dat de nateelt van slechte volken, gemiddeld slechte volken oplevert. Als je een goede moer gaat zwermen en er komt een F1 -moer in de plaats dan stijgt de groei in de mijtenval.
Al dit soort waarnemingen geven mij een zeker vertrouwen dat de op bovenstaande wijze berekende groei een getal oplevert waarmee je volken kunt vergelijken, wat betreft de omgang van het volk met de varroamijt. Hoeveel mijten er in een volk zitten is alleen van belang in relatie tot de grootte van het volk. Een klein volk met een hoge gemiddelde val loopt een groot risico om niet door de winter te komen.
Het continue tellen van de mijtenval is zeer veel werk. Maar zolang ik zie dat het iets oplevert, ga ik ermee door.
Op 14 september vertel ik in Austerlitz mijn verhaal op het symposium georganiseerd door de DDB.
Met vriendelijke groeten
Henk Kok
Sinds 2008 ben ik actief betrokken bij de Stichting De Duurzame Bij en werk ik met Primorsky-volken, maar daarnaast heb ik Carnica's bevrucht op Norderney en volken met standbevruchte koninginnen. De bevruchting van mijn koninginnen gebeurt echter voornamelijk op Neeltje Jans. Dit jaar heb ik test gegevens van 50 volken uitgevoerd door 3 imkers op 5 verschillende standen. Wij tellen de mijten die gevallen zijn op de varroa-bodem en doen dit continue.
Op dit moment testen we de nateelt van 3 Primorsky moeren en de nateelt van een moer van Paul Jungels die op Marken bevrucht is geweest. De darren die dit jaar op Neeltje Jans hebben gestaan zijn afkomstig van de beste Primorsky moer getest in 2011.
De groei benader ik met een exponentiele functie en de groeifactor is de b in de volgende vergelijking y=e^(a+bx) (Bedoeld is e tot de macht a+bx)
Door een transformatie middels het nemen van de natuurlijke logarithme, krijg je de vergelijking van een rechte lijn: Ln(y)=a+bx .
Vervolgens bereken je met de kleinste kwadraten methode de a en de b uit de waarden ln(y).
Ik geef hier een voorbeeld van de PJ147.
dagen gemiddelde val r2 groei (=b)
75 7,76 0,976091642 0,069867816
De r2 is hier de mate waarin de punten op de rechte lijn liggen. Ik neem als voorwaarde dat het exponentiele model juist is, dat de r2 boven de 0,95 moet liggen.
(Het lukt mij niet hier een plaatje van de grafiek te tonen.)
Wat ik nu zie in mijn berekening, is dat dezelfde groei voorkomt bij een hoge en een lage gemiddelde val. Bovendien zie ik bij een volk, als de groei in het voorjaar laag is dat dit ook in het najaar zo is en dat dit beeld ook vorig jaar zo was. Dus kennelijk is de groei in de mijtenval iets wat bij het volk hoort.
Nu ik de nateelt aan het testen ben zie ik dat de nateelt van slechte volken, gemiddeld slechte volken oplevert. Als je een goede moer gaat zwermen en er komt een F1 -moer in de plaats dan stijgt de groei in de mijtenval.
Al dit soort waarnemingen geven mij een zeker vertrouwen dat de op bovenstaande wijze berekende groei een getal oplevert waarmee je volken kunt vergelijken, wat betreft de omgang van het volk met de varroamijt. Hoeveel mijten er in een volk zitten is alleen van belang in relatie tot de grootte van het volk. Een klein volk met een hoge gemiddelde val loopt een groot risico om niet door de winter te komen.
Het continue tellen van de mijtenval is zeer veel werk. Maar zolang ik zie dat het iets oplevert, ga ik ermee door.
Op 14 september vertel ik in Austerlitz mijn verhaal op het symposium georganiseerd door de DDB.
Met vriendelijke groeten
Henk Kok