Van stapelkast naar bungalow: rugvriendelijk en modern.


Wolfgang Golz (1926 – 2007) geniet als Imkermeister grote bekendheid, vooral in Noord Duitsland waar hij zijn imkerij had in de omgeving van Bremen. Zijn horizontale kast is aldaar volop in gebruik, maar kreeg ook wereldwijd navolging.
Nadat hij zich aanvankelijk enthousiast had bezig gehouden met de teelt van Buckfast – bijen, kwam hij tot de conclusie, dat deze bij zich nooit zou kunnen aanpassen aan de eigen omgeving. Daarom legde hij zich toe op de teelt van een eigen landras, dat moest ontstaan door voort te telen uit de beste volken op de stand en door alleen met standbevruchte moeren te werken. Hij richtte de “Noord-Duitse  vereniging van basistelers” op; was er tot zijn dood voorzitter en erevoorzitter van en produceerde een lange lijst artikelen over wat hem bewoog.
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw kreeg hij ernstige rugklachten,  mede door het tillen van de stapels broed- en honingbakken van zijn toen nog omvangrijke broedvolken.
Hij bouwde een horizontale kast, waarin broed- en honingkamers niet op elkaar, maar naast elkaar stonden, ruim genoeg om een flink volk te kunnen huisvesten: nooit  meer tillen!
Zijn kast is een nagenoeg vierkante kast van plm. 60 x 60 cm. (afb.2). Het moerrooster in het midden deelt de kast in 2 compartimenten; ieder compartiment heeft 17 ramen van het formaat Kuntsch hoch (25 x 33 cm. buitenmaat); zij zijn in koudbouw geplaatst. Aan de voorzijde bevindt zich het vlieggat en de ruimte voor moer en broed;  het 2e compartiment heeft ruimte voor 17 honingramen. De ramen laten een onderruimte van 3 cm. vrij, zodat de haalbijen er rechtstreeks, zonder zich door de broedruimte te moeten worstelen, toegang hebben. Met vulblokken zijn de ruimtes te verkleinen.  In de nazomer, als de honingramen zijn afgenomen,  kan de imker er een jerrycan voer plaatsen en daarna het moerrooster afsluiten met een plank als isolatie voor het wintervolk. In de Golz-kast is voorin een ruimte vrijgelaten voor noodvoeding van het broedvolk (afb. 3 en 4).
Aan de bovenzijde is ieder compartiment afgesloten met een eigen glazen plaat, zodat de imker, als hij in één compartiment werkt, het andere niet verstoort. Over het geheel ligt een dikke isolatieplaat en een afsluitende plank (afb.3), daarop het dak. Golz bouwde 2 of 3 kasten aaneen en gaf ze één dak,  dat met scharnieren kon worden opgeklapt (afb.4).
Inmiddels kent de kast veel varianten. De eerste is die van John Ewald Bremer. Hij zet de ramen parallel aan het vlieggat in warmbouw  (de Bremer–kast); meer moerroosters kunnen nu door de ruimte bewegen en deze vergroten of verkleinen. Ikzelf bouwde een Golz-kast voor 10 combiramen (afb.1); werkte geweldig maar de honingramen pasten niet in mijn slinger: einde verhaal.
In de moderne tijd van afleggers en KI moeren zijn er velerlei Golz- Bremer- kasten in gebruik, die op allerlei manieren zijn in te delen. Voordeel: imkeren zonder tillen en met een minimum aan verstoringen van het bijenvolk. Zelfs het pletten van bijen hoort tot het verleden.
bekijk modellen van de Golz-kast  b.v. op  http://www.lonnemann-geraetebau.de/golz.html
informatie (Duits) over de veelgeprezen Bremer-kast: http://www.peter-adams.de/Bremer/index.html