Ontwikkeld door: | Henri Renson uit Cheratte-Visé België |
Doel | Het produceren van een hoge honingopbrengst met geringe inspanning van de imker. |
Principe | Het bijenvolk moet in staat zijn om in korte tijd een broednest van aanzienlijke omvang op te bouwen. Vanaf het ogenblik dat er dracht beschikbaar is wordt de moer opgesloten in een beperkte ruimte, waardoor maar een klein broednest onderhouden kan worden. Het gevolg is een overaanbod van vliegbijen op het moment dat een dracht beschikbaar is. |
Werkschem a | (ontleend aan een artikel door Albert Nuy en Bob de Graaf, zoals toegepast in een gebied met vroege dracht.) | ||||||
Na de reinigingsvlucht | Het volk wordt teruggezet op 1 broedkamer waarbij erop gelet moet worden geen stuifmeelramen te verwijderen. Als medio maart de wilg gaat bloeien wordt een broedkamer zonder rooster op de onderbak geplaatst. Bij goede dracht en een sterk uitgangsvolk kan na een week geslingerd worden. Doch dit is meer uitzondering dan regel. De koningin zal haar broednest naar boven uitbreiden. Bij onvoldoende wilgendracht kan men de volken op 2 bakken laten staan zodat na enige tijd het broednest zich naar onder uitbreidt. Bob de Graaf geeft nadrukkelijk aan dat in de praktijk blijkt, dat het stimuleren, mits er voldoende stuifmeel en water aanwezig zijn, van groot belang is. Hij bereikt dit door het openkrabben van voerramen naast het broednest, vroeg in het voorjaar. |
||||||
Omstreeks 20 april | controle: Tussen de 2 bakken plaatst men een koninginnerooster en brengt de koningin in een broedkamer (verder 'de Rensonkamer' genoemd) boven het rooster. Deze Rensonkamer als volgt opbouwen: In een BK 2 dichte kantramen hangen aan de buitenzijde van de bak. Dan 1 voerraam met stuifmeel en verzegelde honing. Eventueel 1 darrenraam voor de Varroabestrijding. Er blijven dus maximaal 6 ramen voor de koningin om te beleggen. Deze mogen reeds belegd zijn. De rest van het broed gaat naar de onderste BK. Vervolgens legt men boven de Rensonkamer nogmaals een rooster en plaats men een BK als honingkamer. |
||||||
|
|||||||
In de bovenste bak 5 tot 6 vellen kunstraat hangen. De onderkamer wordt nu uitsluitend gebruikt als tijdelijke opslagkamer van nectar en stuifmeel. Wanneer bij goede dracht een tweede honingkamer bijgeplaatst moet worden, deze direct boven het bovenrooster plaatsen Let goed op dat de Rensonkamer niet volgedragen wordt met honing. Dit zou kunnen leiden tot verlies van de moer. Eventueel gesloten broed niet naar de onderkamer overhangen, omdat dit het voordeel van een beperkte broedverzorging, Deze handelingen altijd uitvoeren, vóór het volk in zwermstemming komt, dus evt. de handelingen van 20 april vervroegen. Het volk is nu gereed voor het binnenhalen van een grote dracht. |
|||||||
1 juli | Rooster tussen onderbak en Rensonkamer wegnemen, de koningin kan nu naar beneden, waar ondertussen veel stuifmeel aanwezig is, hetgeen de winterbijen ten goede komt. |
||||||
10 juli | Rooster opnieuw plaatsen tussen onderbak en Rensonkamer. De koningin moet nu in de onderbak zitten, evt. daar geplaatst worden. | ||||||
21 juli | Rensonkamer wegnemen en evt. onder de onderste broedbak een lege nieuwe broedbak plaatsen, dit bij overwintering op 2 broedbakken. | ||||||
25 juli | Laatste honingkamer wegnemen en 5 kg voeren | ||||||
1 augustus | Begin inwintering | ||||||
voordelen | - Meer honingopbrengst meer haalbijen, minder eigen gebruik | ||||||
- Meer stuifmeel aanwezig voor de a.s. winterbijen (minder eigen gebruik door kleiner broednest) | |||||||
- Koningin legt gedurende het seizoen minder eitjes en slijt hierdoor minder. Zij kan een jaar langer mee. | |||||||
- Tijdbesparing. De controle van de 10 Renson-raampjes waarin zich het broed bevindt, is relatief snel gedaan | |||||||
- Makkelijker werken. Controle alleen in het broednest, waar slechts jonge bijen aanwezig zijn en dus minder risico op steken. Controle van de onderbak is niet nodig. De meer aggressieve vliegbijen bevinden zich in de onderbak. |
|||||||
- Geen zwermen. De koningin kan de kast niet uit, waardoor het volk niet kan zwermen. |
|||||||
Commentaar door Romée van der Zee |
De gemiddelde levensduur van foeragerende bijen variëert tussen 2 en 17 dagen, met een gemiddelde van 7,7 dagen. Van de aanwezige werksters neemt tussen de 0 en 67% deel aan het foerageren. De hoeveelheid is afhankelijk van het nectaraanbod per dag. In 1984 vond Woyke een negatieve correlatie tussen de aanwezige hoeveelheid broed, en de levensverwachting van werksters. Tegen deze achtergrond mag verwacht worden dat voor een effectief gebruik van de Rensonmethode nodig zijn: Het door Renson aangeraden forceren van de broedaanzet door het openkrabben van voerramen, moet worden afgeraden. |